© Theosophical University Press 2017
Theosofische Encyclopedie

P’o

(Chinees)

In de I Ching staat P’o voor ‘de volle­dige mani­fes­tatie van de kwei’ — het kama-manas ofwel de dier­lijke ziel.

P’u-to

(Chinees)

Een heilig eiland in China en een beroemde plaats van boed­dhis­tisch onder­wijs. Er zijn daar veel stand­beelden ter ere van Kwan-yin, de bescherm­hei­lige, en van Kwan-shai-yin te bewon­deren.

Paard

In alle oude mytho­logieën van de Middel­landse Zee-landen en Noord-Europa is het paard een symbool voor de krachten van de zon of is dan de zon zelf. In het oude denken stelde men zich voor alsof de zon werd voort­ge­trokken door paarden. In het oude Perzië en Grie­ken­land werd gezegd dat veel helden, zoals bijvoor­beeld Hushenk en Bellerophon (Pegasus), wonder­lijke paarden zouden hebben bedwongen die naar de zon zouden kunnen gaan en waarmee zij dan ook werke­lijk die reis zouden hebben afge­legd. In de mytho­logie van de Scan­di­naviërs worden paarden gebruikt om de helden naar de onder­we­reld te brengen en weer terug, en de Valkyren gebruikten de paarden om gevallen helden naar walhalla te vervoeren.

In een geheel andere context zien we de Kalki-avatara — waarvan wordt gezegd dat hij in het hindoeïsme de laatste incar­natie van Vishṇu zal zijn, ofwel de incar­natie van de Maitreya-Boeddha van het noor­de­lijke boed­dhisme — naast de laatste grote held en verlosser van de mens­heid volgens de zoroastriërs, Sosiosh, en de ‘Getrouwe en Waar­dige’ van het chris­te­lijke Boek van Open­ba­ring, deze zullen alle­maal verschijnen op een wit paard. Al deze helden of verlos­sers zijn emble­ma­tisch verbonden met krach­tige paarden omdat het paard altijd werd beschouwd als een verte­gen­woor­di­ging van solaire, gees­te­lijke en intel­lec­tuele energieën.

Zie ook Asva­medha

Paas­ei­land

Een eiland in de Stille Oceaan, onge­veer 3000 kilo­meter ten westen van Chili. Beroemd om zijn enorme myste­ri­euze mega­lieten en vele hoge plateaus (ahus) die uit enormeLang heeft men gedacht dat de beelden op Paas­ei­land alleen uit hoofden bestonden, sinds kort weten we dat er meer onder de grond zit. blokken basalt bestaan, die zo hard zijn dat die nau­we­lijks met sta­len werk­tui­gen kun­nen wor­den be­werkt. En­ke­le pla­teaus zijn uit zorg­vul­dig uit­ge­hak­te stuk­ken steen ge­vormd, zo’n drie me­ter lang en zo nauw te­gen el­kaar aan ge­legd dat zij bij­na on­zicht­baar in el­kaar over­gaan. En­ke­le zijn door­boord en heb­ben vreem­de ga­ten. Maar zoals ge­zegd, Paas­ei­land is na­tuur­lijk voor­al be­kend om zijn cir­ca 550 gro­te beel­den, van ver­schil­len­de af­me­tingen die her en der worden aange­troffen. Het is opval­lend dat alle beelden uitkijken over de oceaan en enkele daarvan stonden vroeger op de plateaus. De meeste variëren in hoogte van 1,5 tot 10 meter, maar de grootste, die nog steeds onaf­ge­maakt in een groeve ligt, meet 21 meter. Zij zijn gemaakt van een bros soort steen die veel zachter is dan die van de plateaus, die veel ouder zouden kunnen zijn. Hun bete­kenisSommige beelden zijn ook voor­zien van beeld­schrift. Foto’s: eisp.​org & Ancient­pages.com en oor­sprong is on­be­kend, maar zij heb­ben het dui­de­lij­ke ken­merk van de Le­mu­risch-At­lan­ti­sche sa­men­le­vin­gen. Paas­ei­land als een land zou heb­ben be­hoord tot de vroeg­ste be­scha­vin­gen van het der­de wor­tel­ras, maar het ei­land ver­zonk aan het ein­de van dat wor­tel­ras en ver­scheen op­nieuw toen dat deel van de oceaan­bo­dem in het Cham­plain tijd­perk (in het kwar­tair, direct na de ijs­tijd) door de noord­pool­over­stro­ming (SD 2:327) plot­se­ling werd op­ge­tild. De be­wo­ners uit de tijd van de ont­dek­kings­rei­zi­gers be­za­ten hou­ten plank­jes met fijn af­ge­werk­te vreem­de in­scrip­ties, er zou­den er nu nog een paar van be­staan. Verge­leken met de monu­men­tale mega­lieten moeten zij onge­twij­feld van een veel recen­tere datum zijn. Enigs­zins verge­lijk­bare inscrip­ties maar dan in letter­grepen, zijn op het Woleai-atol op de Caro­line-eilanden aange­troffen, maar verder nergens anders in de Stille Oceaan.

Het schrift van Paas­ei­land is merk­waardig genoeg hetzelfde als dat van de rollen die zijn gevonden bij Mohenjo-Daro aan de Indus in Pakistan(!), steden die hun periode van bloei meer dan 5000 jaar geleden kenden, maar geen enkele van deze geschriften is tot nog toe ontcij­ferd.

Pacha­camac

(Peru­aans)

De ruïnes van een oude muur in Peru.

Men vermoedt dat het de resten van een tempel in cyclo­pi­sche stijl zijn — grote rots­blokken van onge­lijke grootte die zo in elkaar zijn gezet dat ze nauw sluiten en lijken op de ruïnes van Tiahu­a­naco (ook in Peru) en de stenen werken van Paas­ei­land.

De oudste over­blijf­selen van cyclo­pi­sche gebouwen waren alle het werk van de Lemuriërs van de laatste onder­rassen. (SD 2:317)

... hoewel de Atlantiërs de cyclo­pi­sche stijl van de Lemu­ri­sche bouw­werken hebben geko­pi­eerd, zodat sommige cyclo­pi­sche over­blijf­selen Lemu­risch van uitvoe­ring zijn maar het werk van Atlantiërs.

Ook ...

de naam die de Peru­anen aan de Schepper van het heelal hadden gegeven en die werd voor­ge­steld als een leger van schep­pers. (TG 245)

Pachcheka-yana

(Pali) Pacceka-yāna [van pacceka voor zich­zelf of voor het persoon­lijke + yāna voer­tuig]

Persoon­lijk voer­tuig ofwel de persoon­lijk­heid, tegen­ge­steld aan de indi­vi­du­a­li­teit (amita-yana), het San­skrietwoord hier­voor is pratyeka-yana. In de zeven­vou­dige verde­ling van de mense­lijke begin­selen is het persoon­lijke ego (of voer­tuig) een combi­natie van de vier lagere begin­selen, die zoveel moge­lijk worden verlicht door manas als het lagere viertal in staat is te ontvangen en vast te houden.

Pachchham

(Tamil)

Een cyclus van 15 dagen, twee pachch­hams vormen één dag van de pitri’s (of één maand van ster­ve­lingen).

Pacis

(Grieks) Ook Bacchis, (Egyp­tisch) Bakha

De heilige stier van Herm­onthis. Hoewel niet zo beroemd als Apis en Mnevis werd hij de stier van de Berg van de Zons­op­komst (Bakhau) en de leeuw van de Berg van de Zons­on­der­gang. Net zoals Mnevis werd hij afge­beeld met de zonne­schijf tussen zijn horens, waarmee niet werd gedoeld op de kosmi­sche energie of de ruim­te­lijke diepten die worden voor­ge­steld door Mnevis, en ook niet de maan­energie die wordt voor­ge­steld met Apis, maar op het openen (zons­op­komst) en het sluiten (zons­on­der­gang) van het zonne­stelsel.

Pad van de linker­hand

Ofwel de weg van de scha­duwen

Zij die die weg gaan worden in de theo­sofie de broe­ders van de schaduw genoemd. Het is een van de twee funda­men­tele wegen of stro­mingen in de natuur, het pad van de linker­hand of het pad van de materie in tegen­stel­ling tot het pad van de rech­ter­hand of de weg van het gees­te­lijke. Schaduw duidt op stof (op een hoger gebied) en geest kan worden gezien als zuivere energie. En stof — hoewel in essentie gekris­tal­li­seerde geest — kan worden beschouwd als de scha­duw­we­reld of voer­tuig­lijke wereld waarin de energie, geest of zuivere energie werk­zaam is. Materie is niets anders dan een alge­mene term want de stof is er in een bijna oneindig aantal grada­ties van toene­mende vergees­te­lij­king als we die zien vanaf de grofste fysieke substantie, of abso­lute materie als we omhoog kijken naar de meest ethe­ri­sche of spiri­tuele substantie, waar zo goed als geen sprake meer is van enige stof, en het logisch is waarom dit pad de weg van de scha­duwen wordt genoemd. Zij die deze weg bewan­delen worden vaak zwarte magiërs genoemd in tegen­stel­ling tot de witte magiërs of zonen van licht die de weg van zelf­verloo­che­ning kiezen, van zelf­over­win­ning en een verrui­ming van hart, van denken en bewust­zijn met liefde en zorg voor alles dat leeft.

Het woord voor het pad van de linker­hand in het Pali is pachcheka-yana (zie artikel hier­boven). Zij die deze weg volgen worden ook wel vama­charins genoemd en hun school of levensweg staat bekend als die van de vama­chara of de savy­a­chara. Zij volgen de gemak­ke­lijke maar gevaar­lijke weg die omlaag gaat naar steeds verwar­render en beang­sti­gender toestanden van de stof en uitein­de­lijk eindigt in een diepe spiri­tuele slaap en persoon­lijke vernie­ti­ging.

Na de dood worden de lagere klassen van hen die het pad van de linker­hand gaan, de aan de aarde gebonden elemen­taren. Geslepen, laag, rancu­neus en altijd een weg zoekend om hun leed te vergelden op de beli­chaamde mens­heid worden zij, tot hun uitein­de­lijke vernie­ti­ging, astrale vampieren en vormen daarom een voort­du­rende psycho­lo­gi­sche en licha­me­lijke bedrei­ging voor hen die de deuren van contact met hen openen.

De hogere klassen van de broe­ders van de schaduw zijn zij die gees­te­lijke tove­naars genoemd kunnen worden en die in het Nieuwe Testa­ment als wezens van gees­te­lijke boos­aar­dig­heid worden genoemd, zij kennen een langere levens­duur dan de lagere klassen. Deze gees­te­lijke tove­naars kunnen afhan­ke­lijk van hun graad van werk­zame gees­te­lijke energie, die zij hebben verkregen en misbruikt voor boos­aar­dige doel­einden, zelfs tot aan het einde van deze bol-manvan­tara blijven leven en reïncar­neren met herhaalde en steeds kortere inter­vallen. Maar hun weg gaat omlaag naar steeds grotere diepten van de stof, waarbij sprake is van een toene­mende afname of verlies van inner­lijk gees­te­lijk licht van hun spiri­tuele monade.

Massa’s mensen volgen onbe­wust de weg van de scha­duwen en in verge­lij­king met deze massa’s zijn het rela­tief maar een paar mensen die zelf­be­wust dit leger van licht­ge­lo­vige slacht­of­fers van maya met een subtiele en een door­trapte intel­li­gentie leiden. De broe­ders van de schaduw zijn vaak zeer intel­lec­tuele mannen en vrouwen, vaak indi­vi­duen met een grote persoon­lijke charme en voor de gewone waar­nemer, wanneer we afgaan op hun conver­sa­ties en dage­lijkse werk, zijn zij ook nog eens in staat ‘bijbel­tek­sten te citeren’ als ware zij de Engelen van het Licht!(OG 22)

De bestu­deer­ders van het occul­tisme werden ten aanzien van dit pad van de schaduw altijd met klem gewaar­schuwd waak­zaam te blijven en aan deze waar­schu­wingen werd dan ook veel gewicht gegeven. Niemand zou op enig moment moeten denken dat hij of zij veilig is, of denken dat het nemen van de omlaag­gaande weg niet tot zijn moge­lijk­heden behoort, totdat hij of zij werke­lijk één is geworden met zijn godde­lijke wachter van binnen, zijn eigen inner­lijke God. Bij iedere stap, elke ochtend, bij elke keuze die we maken, moeten we het pad van de rechter- of de linker­hand onder ogen zien en zijn we gedwongen te kiezen.

Zie ook hier­onder Pad van de rech­ter­hand

Pad van de rech­ter­hand

Sinds onheug­lijke tijden was in alle landen en onder alle mensen bekend dat er twee tegen­ge­stelde scholen van occulte trai­ning bestaan, en zij waren bekend als die van het pad van licht en het pad van duis­ternis. Zij stellen twee funda­men­tele stro­mingen in de natuur voor en worden het pad van de rech­ter­hand en het pad van de linker­hand genoemd. Zowel in het Grieks, Latijn en Engels als in veel andere talen — wereld­wijd — staat de rech­ter­hand voor goed­heid, eerlijk­heid, licht; de zon als tegen­ge­steld aan de maan, spiri­tueel als tegen­ge­steld aan mate­rieel, enz.

Het pad van de rech­ter­hand wordt soms amrita-yana genoemd (het onster­fe­lijke voer­tuig of pad van onster­fe­lijk­heid) of daks­hina-marga (de goede weg) en zij die de juiste gedrags­re­gels in acht nemen en de juiste manier van leven volgen die door de volgers van het pad van de rech­ter­hand worden aange­geven, staan bekend als dakshin­acharins en hun levensweg is bekend als dakshin­achara. Het is een weg die leidt naar een steeds ruimer bewust­zijn en zij die hun voeten stevig op die weg hebben staan zijn bekend als de mees­ters van Wijs­heid en Mede­dogen.

Zie ook hier­boven Pad van de linker­hand

Pada

(San­skriet) Pada [van de werk­woord­stam pad het denken richten op, waar­nemen, naar voren gaan of bewegen]

Een stap, voet, teken, stand­punt, verblijf­plaats; een deel; een rich­ting van het kompas.

Padartha

(San­skriet) Padārtha [van pada stap, pas, voet + artha wat betrek­king heeft op een voor­werp, een doel, een motief of reden]

De bete­kenis van een woord, ook dat wat corres­pon­deert met de bete­kenis van een woord, dus een stof­fe­lijk ding en zelfs een man, een persoon. In de filo­sofie en logica wordt dit woord gebruikt als een cate­gorie of een bepaalde klasse, de Vaises­hika-school en de aanhan­gers van de Vedānta noemen er zeven, terwijl de Sankhya’s er 25 noemen. Blavatsky verge­lijkt de zeven padartha’s van de Vaises­hika’s met de zeven eigen­schappen van de zeven begin­selen als volgt: dravya met sthūla-śarīra; guna met jiva; karma met liṅgaśarīra; samanya met kama; visesha met manas; sama­vaya met buddhi; abhava met atman (BCW 4:580).

Paden of Wegen van Wijs­heid

Gebruikt in de Hebreeuwse Kabbalah, vooral in de Sepher Jezirah (Het Boek van de Schep­ping) waarin het ontstaan of de schep­ping wordt beschreven door een reeks van getallen. De Zohar (iii, 290a), maar ook de Sepher Jezirah (1, i) verklaren dat wijs­heid (hochmah) alle dingen voort­brengt of regelt door middel van de ‘tweeëndertig gewel­dige wegen van wijs­heid.’ Het getal 32 bestaat uit de tien sefiroth plus de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet — de laatste zijn in de Zohar de 22 uitingen van de godde­lijke spraak. Opnieuw wordt de mens gezien als de synthese van de 22 letters die met de aanvul­ling van de tien sefiroth de synthese van de schep­ping vervol­maken.

Het idee achter deze merk­waar­dige mix van alfa­nu­me­rieke tekens en levende wezens, zoals de wereld en de mens, is dat zoals de letters van het alfabet de struc­tuur vormen van de spraak, woorden, geluiden en daarom de commu­ni­catie van intel­li­gentie is, gemaakt van woorden die zijn opge­bouwd uit de letters van het alfabet, zodat deze letters een symbool vormen van de elementen van het heelal: in ieder geval in, boven en rond de elementen en begin­selen van het heelal is er een godde­lijke hiërarchie, waarvan de element-begin­selen de uiter­lijke mani­fes­ta­ties of uitdruk­kingen zijn.

Padma

(San­skriet) Padma

De lotus. De lotus is een plant die al in de verre oudheid voor de Indo-Euro­pese hindoes heilig was. De lotus werd ook elders aanbeden zoals in Egypte. Mystiek gezien wordt deze bloem beschouwd als een embleem van de voort­bren­gende natuur die groeit tussen het spiri­tuele zonlicht van boven en het water of het astrale licht van onder. Of in een meer alge­mene zin tussen geest en stof. De bloem had ook andere bete­ke­nissen en stond in India ook voor de vrucht­bare aarde, en zelfs voor de berg Meru. De lotus is ...

een heel oud en geliefd beeld voor de Kosmos zelf, en ook voor de mens. De hier­voor vaak aange­voerde redenen zijn in de eerste plaats ... dat het lotus­zaad een volmaakte mini­a­tuur van de toekom­stige plant in zich bevat, en dit typeert het feit dat de gees­te­lijke oervormen van alle dingen in de onstof­fe­lijke wereld bestaan voordat deze dingen zich op aarde mate­ri­a­li­seren. In de tweede plaats het feit dat de lotus­plant door het water heen omhoog­groeit, met haar wortel in de Ilus of modder en haar bloem die zich in de lucht daar­boven opent. De lotus stelt zo het leven van de mens en ook dat van de Kosmos voor; ... De in de modder verzonken wortel van de lotus stelt het stof­fe­lijke leven voor, de stengel die door het water oprijst, het bestaan in de astrale wereld, en de bloem die op het water drijft en zich naar de hemel opent, is het zinne­beeld van het gees­te­lijke bestaan. (SD 1:57-8)

Padma Purāṇa

(San­skriet) Padma Purāṇa

De Lotus-Purāṇa. Een van de hindoe-Purāṇa’s die een verhaal bevat over de periode toen de wereld ‘als een gouden lotus (padma)’ was. Het geschrift dat wordt beschouwd als de op één na belang­rijkste van de 18 Purāṇa’s, bestaat uit 55.000 sloka’s en is verdeeld over vijf boeken (khanda’s) die de schep­ping, de aarde, de hemel (svarga) en patala behan­delen, terwijl het vijfde boek een aanvul­lend deel is.

Padma-kalpa

(San­skriet) Padma-kalpa

Het tijd­perk van de lotus. De laatste kalpa of het voor­gaande manvan­tara dat zo lang duurde als een Jaar van Brahma.

Padma­pani

(San­skriet) Padmapāṇi

De lotus­drager. In de Tibetaan­se mys­tiek een van de na­men van de bodhi­sattva Chen­rezi met dezelf­de be­teke­nis als het San­skriet­woord Ava­lokite­svara. Zijn vrou­we­lijke aspect is gelijk aan de Chinese Kwan-yin. Op de gema­ni­fes­teerde gebieden is Padma­pani de ...

stam­vader (in gees­te­lijke zin) van de mensen. ... Hij is kenne­lijk evenals Daksha de synthese van alle voor­af­gaande rassen en de stam­vader van alle mense­lijke rassen na het derde, het eerste dat volledig was ... (SD 2:178)

Dus Padma­pani had kosmi­sche, aardse en mense­lijke bete­ke­nissen.

Padmasana

(San­skriet) Padmāsana [van padma lotus + āsana zetel, houding]

De lotus­hou­ding, een yogahou­ding die wordt aange­nomen om concen­tratie en gods­dien­stige medi­tatie te beoe­fenen.

Padmayoni

(San­skriet) Padmayoni

Uit een lotus geboren. Gebruikt voor Brahmā omdat de legende zegt dat hij op het moment van de schep­ping uit een lotus tevoor­schijn sprong die omhoog kwam uit de navel van Vishṇu.

Pahad

(Hebreeuws) Paḥad

Angst, vrees. Een alter­na­tieve naam voor de vijfde sefira, geburah.

Pahans

(Prak­riet)

Dorp­spries­ters in India.

Pahlavi

(Perzisch) [van oud-Perzisch part­hawa Part­hisch]

Ook Pehlevi. De taal waarin de oude heilige boeken van de zoroastriërs werden vertaald. Hieraan was het te danken dat de Pahlavi-lite­ra­tuur werd behouden, want buiten deze reli­gi­euze boeken bestaan er nog maar weinig werken, voor­na­me­lijk de Minoi-Khiradh en de Bunda­hish. Het wordt ook midden-Perzisch genoemd dat verschilt van nieuw en oud-Perzisch, de taal van de oude Perzen gedu­rende het tijd­perk van Darius de Grote die meteen verschil­lende veran­de­ringen laat zien van die waarin de Avesta was geschreven. Pahlavi was de taal van de Arsa­ciden, het noord­oos­te­lijke volk van Iran (Parthen) dat kort na de val van Achae­menes tot aan 224 n.​Chr. het land bestuurde. Zo’n 9 eeuwen lang bleef dit de taal van het gehele rijk. Pahlavi behoort tot de Iraanse groep van de zuide­lijke tak van de Indo-Euro­pese talen.

Pai-wouen-yen-fu

(Chinees) Ook Pai-wen-yen-fu.

Een opmer­ke­lijk woor­den­boek dat in China werd voor­be­reid:

het grootste ter wereld, vol citaten van elke bekende schrijver, en bevat alle uitdruk­kingen ooit gebruikt. (MB 404)

Paian

(Grieks)

Bij Homerus is hij de arts van de Olympiërs. Later werd hij Paion genoemd (in het Latijn Paeon) en sloeg niet alleen op Apollo als een genezer, maar ook op zijn zoon, Aescu­la­pius. Later ging het gewoon ‘genezer’ bete­kenen en nog later stond het voor een lied van vreugde, lof, triomf enz.

Paksha

(San­skriet) Pakṣa

Een helft van de maan­maand, of 14 dagen. Twee paksha’s vormen een maand voor ster­ve­lingen, maar slechts een dag voor de pitri-devata’s (vader-goden) of maan-pitri’s.

Palaemon

(Grieks) palaimon

De worste­laar. Gebruikt voor Hera­kles en Meli­certes, een naam van Feni­ci­sche oorsprong, geleend van de Feni­ci­sche god Melqart of Melkart. Ino, dochter van Cadmus en vrouw van Athamas, vluchtte voor haar echt­ge­noot en sprong met haar kind Meli­certes in zee. De goden maakten haar uit mede­dogen tot een godin van de zee en haar zoon tot een god met de naam Palaemon.

De butea frondosa, ook wel ‘vlam van het woud’ genoemd. Heilig voor zowel hindoes als boed­dhisten. Het offeren van de bloemen tijdens Saraswati puja wordt een nood­za­ke­lijke vereiste genoemd onder de Bengalen. Zonder dat wordt de puja als incom­pleet beschouwd. De bloem wordt ook geof­ferd aan de godin Kali.
Foto en bijschrift: C.P.R. Envi­ron­mental Educa­tion Centre, Chennai, India.

Palasa

(San­skriet) Pālāśa,
(Hindi) Dhak,
(Tamil) Purasu

De butea frondosa ook wel kanaka-boom genoemd ...

een boom met rode bloemen met bijzon­dere occulte eigen­schappen. (TG 246)

Pali

De taal die in het noorden van India al voor de 7de eeuw voor onze jaar­tel­ling werd gesproken tot rond de 5de eeuw n.​Chr.

Het is nog steeds de heilige lite­raire taal van Birma, Thai­land en Sri Lanka. Er zijn twee factoren die Pali tot een van de belang­rijkste lite­raire talen van de wereld maakten: zo werd met de opkomst van de Kośala’s als konings­huis de taal van de hoofd­stad (Savatthi, Nepal) bijna alge­meen aange­nomen. Als tweede kan Gautama Boeddha worden genoemd, Kośala van geboorte, die zo goed als zeker het Pali gebruikte bij het geven van zijn leringen, daarom werden de hieruit voort­vloei­ende filo­so­fi­sche geschriften van zijn disci­pelen op gelijke wijze in deze taal door­ge­geven.

San­skriet is aan de andere kant ...

feite­lijk de heilige taal van de brah­manen, die door hen min of meer voor eigen gebruik werd bewaard of werd geheim­ge­houden. Zelfs in die oude tijd was het San­skriet de taal voor de archaïsche wijs­heids­le­ringen van de Indo-Euro­pese volkeren van India, zoals in de Veda’s en de Purāṇa’s en de Upanis­hads en de grote helden­dichten, het Rāmāyaṇa en het Mahābhārata. Maar Pāli was één van verschil­lende andere cultuur­talen van het oude India, die alle een zoge­naamd Prākrit karakter hadden, hoewel er heel weinig bekend is van deze andere lite­raire talen. Pāli is merk­waardig genoeg tot nu toe blijven bestaan omdat het als taal het voer­tuig werd waarin de leringen van het boed­dhisme werden bewaard, dat wil zeggen het zuide­lijke boed­dhisme, zoals het Latijn is bewaard gebleven omdat de leringen van het middel­eeuwse chris­tendom erin werden vast­ge­legd. Zoals er in het oude Italië vele andere Itali­sche talen bestonden, elk met haar lite­raire of cultuur­vorm en ook haar volks­taal, was dat ook het geval in het oude India.
 Pāli is niet een ‘verwa­terd’ San­skriet. San­skriet was vooral een myste­rietaal die door inge­wijden van de heilige tempels werd ‘samen­ge­steld’ of ‘opge­bouwd’ en vervol­maakt; en omdat op die wijze een bijna volmaakt uitdruk­kings­middel voor het mense­lijke denken werd gecon­stru­eerd, tenminste voor die tijd, werd het saṃskrita genoemd, wat ‘samen­ge­steld’, ‘gecon­stru­eerd’ bete­kent. Pāli is dus niet een echt kind van het San­skriet, maar is en was de lite­raire vorm van een van de oude talen van India, die door het volk kenne­lijk in grote delen van het Indiase schier­ei­land werden gesproken, en die om boven­ge­noemde redenen bewaard is gebleven ... (ASP 739-40)

In de 3de eeuw v. Chr. werd er in geheel Noord-India prak­tisch één taal gesproken en die was recht­streeks afge­leid van de spraak van de Vedi­sche Indo-Euro­pe­anen, die veel Vedi­sche vormen behielden die in het latere klas­sieke San­skriet verloren gingen. De basis van de taal die in de boed­dhis­ti­sche canon werd gebruikt was die van Ujjayini, de hoofd­stad van het Avanti-district. De hoofd­le­ringen van het boed­dhisme zijn vast­ge­legd in de werken die bekend zijn als de Sutta’s (Sutra’s in San­skriet) — er zijn vier Nikaya’s die bestaan uit 16 delen. De vijfde Nikaya zijn de Jataka’s (geboort­ever­halen van de Boeddha).

Palin­ge­nese

[van Grieks palin opnieuw + genesis ontstaan]

Een vorm van weder­be­li­cha­ming of zelf­voort­bren­ging, de over­bren­ging van hetzelfde leven in cyclisch terug­ke­rende fasen, waarbij uit elke trans­for­matie een nieuwe mani­fes­tatie of een nieuw resul­taat wordt gevormd. Dit resul­taat kan ook palin­ge­nese worden genoemd of het nieuw ‘ontstaan’ van de levens­stroom. Het woord is op een bijna gelijke wijze gebruikt door Scho­pen­hauer, die alle feno­menen beschouwde als een continue en herha­lende vorm van palin­ge­nese van één werke­lijk­heid — de Wil. Trans­mi­gratie bete­kent echter het opnieuw verschijnen van een levende enti­teit in verschil­lende vormen die zijn aange­past aan bijzon­dere omstan­dig­heden.

In de Griekse lite­ra­tuur komt, voor zover bekend, palin­ge­nese niet voor. Palin­ge­nese is in het Nieuwe Testa­ment gebruikt voor gees­te­lijke vernieu­wing. Bij de alche­misten stond het woord voor de kunst­ma­tige repro­ductie van het spec­trum van een plant op basis van zijn as. In de biologie bete­kent het het opnieuw verschijnen van voor­ou­der­lijke kenmerken in plaats van nieuwe kenmerken (ceno­ge­nese).

Pan

(Grieks) [van pa voeden, of pan alle]

Een arca­di­sche herder­lijke god die oorspron­ke­lijk de gehele natuur moest verbeelden, maar later stond hij voor de verschil­lende vormen van de aardse schep­pende krachten. In de oudheid was Pan de plaat­se­lijke god van een herders­volk die werd aanbeden als de schenker van vrucht­baar­heid aan kuddes en weiden, als een gids voor reizi­gers, als een genezer wanneer hij de genees­mid­delen in dromen onthulde, als een bescherm­hei­lige van het lied, muziek en dans, zoals te zien is aan de panfluit of de fluiten. Soms werd de naam een soort­naam en in het meer­voud wordt het faunen. Hij werd in verband gebracht met de Romeinse god Faunus, maar ook Iunus.

Pancha-kama

(San­skriet) Pañca-kāma [van pañca vijf + kāma begeerte, aspi­ratie]

De vijf begeertes of aspi­ra­ties.

Pancha-krisht­ayas

(San­skriet) Pañca-kṛṣṭayas [van pañca vijf + kṛṣṭi mensenras]

De vijf rassen die staan voor de vijf wortel­rassen van de mens­heid die tot dusver op aarde zijn verschenen tijdens deze vierde ronde. Ons huidige ras is het vijfde wortelras. Aange­zien krishti oorspron­ke­lijk stond voor gecul­ti­veerde grond en later voor bewoond land en door uitbrei­ding zijn inwo­ners, kon het woord net zo goed worden gebruikt voor conti­nenten. In deze bete­kenis wijst de pancha-krisht­ayas op de vijf conti­nenten waarop elk van de vijf wortel­rassen hun eigen thuis hebben gevonden.

Zie ook hier­onder Pancha-Pradisah

Pancha-pradisah

(San­skriet) Pañca-pradiśaḥ [van pañca vijf + pradiś conti­nent, gebied]

De vijf gebieden. De hymnen van de Rig-Veda noemen de vijf grote conti­nenten van de vijf grote rassen of wortel­rassen van de mens­heid.

Panchab­huta’s

(San­skriet) Pañcabhūta’s [van pañca vijf + bhūta element]

De vijf elementen van de exote­ri­sche inde­ling: prithivi (aarde), apas (water), vayu (lucht), tejas of taijasa (vuur), ākāśa (aether). Volgens het esote­ri­sche over­zicht zijn er zeven elementen of mahab­huta’s. Binnen de boven­staande context zou het juister zijn ze de pancha­ma­hab­huta’s (de vijf grote elementen) te noemen.

Pancha­dasa

(San­skriet) Pañcadaśa

Vijf­tien of vijf­tiende.

Panchakara

(San­skriet) Pañcakara [van pañca vijf + kara hand, vlak, zijde]

Met vijf vlakken, met vijf handen, dus een pentagon. Syno­niem van Makara (het tiende teken van de dieren­riem, Steenbok). De vijf­pun­tige ster of pentagon stelt de vijf lede­maten van de mens voor (Theos 3:42; BCW 3:327). Het meer alge­meen gebruikte woord in het San­skriet voor pentagon is paṇcakoṇa (vijf­hoekig).

Pancha­kosa

(San­skriet) Pañcakośa [van pañca vijf + kośa huls, omhulsel]

De vijf omhul­sels. Volgens de inde­ling van de Vedānta van mense­lijke begin­selen zijn er vijf omhul­sels die de godde­lijke monade of atman omhullen, met atman als de zesde. De hoogste is anan­da­maya-kosa, die nauw over­een­komt met de gees­te­lijke ziel of buddhi; tweede is de vijnana­maya-kosa, het hogere manas; als derde, het mano­maya-kosa, het lagere manas met kama, wat de mense­lijke ziel vormt; de vierde, het prana­maya-kosa, de vitaal-astrale ziel of prana en het liṅgaśarīra; en het vijfde, de anna­maya-kosa, het fysieke lichaam of sthūla-śarīra.

Panchama

(San­skriet) Pañcama

De vijfde van de zeven hoofd­tonen van de toon­ladder van de hindoes.

Zie ook Shadja

Pancha­nana

(San­skriet) Pañcānana [van pañca vijf + ānana gezicht]

Met vijf gezichten. Een titel van Śiva die duidt op de vijf grote wortel­rassen van de mens­heid gedu­rende deze vierde ronde, welke rassen Śiva verte­gen­woor­digt als de soort van ...

altijd reïncar­ne­rende Kumara gedu­rende het [huidige] manvan­tara. (TG 247)

Aange­zien dit het vijfde wortelras is, is de naam van Śiva ‘hij met de vijf gezichten’ hier van toepas­sing en in het zesde wortelras zal hij om die reden ‘hij met de zes gezichten’ worden genoemd.

Panchanga

(San­skriet) Pañcāṅga [van pañca vijf + aṅga afde­ling]

Vijf delen, porties of lichamen. Een almanak, kalender, de vijf afde­lingen van zo’n almanak die bestaat uit dagen, maan-dagen, naks­hatra’s (de hemelse lichamen), yoga’s (conjunc­ties), karana’s — bepaalde astro­lo­gi­sche onder­ver­de­lingen van de dag, gewoon­lijk gezien als elf in aantal, dus bere­ke­ningen. Een van de bekendste hindoe-alma­nakken is de Tiruk­kanda Panchanga.

Pancha­sikha

(San­skriet) Pañcaśikha [van pañca vijf + śikha kam, top, graat van een berg]

Een van de zeven kumara’s die Vishṇu aanbaden op Sveta-dvipa (het witte eiland), volgens de alle­gorie van de Purana’s.

Panchasya

(San­skriet) Pañcāsya [van pañca vijf + āsya gezicht]

Met vijf gezichten, vijf hoofden, vijf punten. Als een zelf­standig naam­woord een leeuw, syno­niem voor het teken van de dieren­riem Simha of Leo, wat laat zien dat het teken oorspron­ke­lijk was bedoeld om te wijzen op de vijf Boeddha’s of Brahma’s — Isana, Aghora, Tatpu­rusha, Vama­deva en Sadyo­jata (5YT 108).

Pancha­tantra

(San­skriet) Pañcatantra [van pañca vijf + tantra boek]

Een verza­me­ling van vijf boeken met filo­so­fi­sche en morele aanwij­zingen die vaak als dialogen onder vogels en andere dieren worden gepre­sen­teerd, maar ook wel met mensen. De pancha­tantra werd aan het einde van de 5de eeuw samen­ge­steld door Vishṇusarman en is het origi­neel van de beter bekende Hitop­a­desa. Dit is de bron van veel bekende verhalen en onge­twij­feld de verre voor­ouder van de Fabels van Aesopus, die in de 6de eeuw in opdracht van Naushirvan in het Pahlavi werd vertaald. In de 9de eeuw verscheen een Arabi­sche versie van de fabels met als titel Kalila o Damna. Dit boek werd vertaald in het Hebreews, Syrisch, Turks en Grieks. Van deze werden versies in alle Euro­pese talen gemaakt en kende men in Enge­land met de titel Fabels van Pilpay (Fables of Bidpai).

Panchay­at­ana­puja

(San­skriet) Pañcāyatana pūjā [van pañca vijf + yatana inspan­ning + pūjā aanbid­ding]

Vijf-inspan­ningen-aanbid­ding. Een cere­mo­nieel dat wordt uitge­voerd door enkele Advaita-vedan­tisten.

Panchen Rimpoche

(Tibe­t­aans) Ook Rimboche [van panchen afkor­ting en samen­trek­king van pandita chenpo van San­skriet pandita pundit + Tibe­t­aans chen po groot + Tibe­t­aans rin po che dier­baar, kost­baar, groots]

Grote dier­bare leraar. De titel van de Tashi of Panchen Lama, de gees­te­lijke leider van Tibet die zijn zetel heeft in Tashi Lhunpo. De tweede grote incar­natie (samen met de Dalai Lama) van de Gelukpa-sekte.

Panchi-krita

(San­skriet) Pañcīkṛta [van pañca vijf + de werk­woord­stam kṛ maken, doen]

Tot vijf gemaakt. Gebruikt in de Vedānta voor een element dat een combi­natie is van kleine deel­tjes van de vier andere elementen.

Zie ook Element; Tattva

Pandava’s

(San­skriet) Pāṇḍava’s [nako­me­lingen van Pāṇḍu]

De vijf welbe­kende Pandava’s waren Yudhisht­hira, Bhima, Arjuna, Nakula en Saha­deva. Ook Pandu’s.

Panda­va­rani

(San­skriet) Pāṇḍavāraṇi [van Pāṇḍava zoon van Pāṇḍu + araṇi figuur­lijk moeder]

Matrix of moeder van de Pandava’s. Een bijnaam van Kunti in het Mahābhārata. Lijkt op surarani (matrix of moeder van de goden) omdat surarani wordt gebruikt voor aditi (ruimte).

Pandita

(San­skriet) Paṇḍita

Een vaak gebruikte Engelse term voor pandit of pundit. Een weten­schapper, een geleerde, leraar of filo­soof.

Pandora

(Grieks)

Een ‘geschenk van alles’ uit de Griekse mytho­logie. Nadat Prome­theus de mens had verlicht door hem het hemelse vuur te schenken, neemt de woedende Zeus wraak door de mens te verleiden en gaf Hephaistos de opdracht een vrouw te maken, Pandora, die de geschenken van alle goden moest over­brengen. Zij wordt naar Epime­theus (hij die achteraf denkt), de broer van Prome­theus (hij die vooraf denkt), gebracht met een gesloten doos die alle plagen van de mens­heid zou bevatten. Uit nieuw­gie­rig­heid opent zij de doos, waarna alle ellende zich over de aarde verspreidt. Hesi­odus noemt haar de eerste vrouw die als straf voor het stelen van het godde­lijke vuur naar de man was gezonden.

De bete­kenis mag duide­lijk zijn, zo gauw als de mens zijn passieve onver­ant­woor­de­lijke toestand achter zich laat en een actieve wil verkrijgt, mét een intel­lect, stelt hij zich bloot aan de verlei­dingen van de lagere wereld. Pandora is dan het aardse aspect van de over­vloedig schen­kende natuur. Een andere en latere inter­pre­tatie van het verhaal ziet de doos als de bevatter van alle zege­ningen, maar die vervliegen zodra die wordt geopend, waarna hoop het enige is dat achter­blijft.

Pandu

(San­skriet) Pāṇḍu

De bleke. Een zoon van Vyasa en de vrouw van Vichitra-virya. De broer van Dhrita­ra­shtra en Vidura en vader van de vijf Pandava-prinsen uit het Mahābhārata.

Panini

(San­skriet) Pāṇini

De grootste taal­kun­dige van alle sans­kri­tisten ooit, de auteur van de Ashtad­hyayi, Pani­niya, en verschil­lende andere werken. Men zag Panini als een rishi die zijn inspi­ratie ontving van de god Śiva. Oriëntalisten zijn er niet zeker van wanneer hij heeft geleefd, de schat­tingen lopen uiteen van 600 v.​Chr. tot 300 n.​Chr. Hij zou zijn geboren in Sala­tura (of Shala­tula) in Gand­hara, ten westen van de Indus (tegen­woordig Pakistan).

Zijn gram­ma­tica bestaat uit 3.996 sloka’s of sutra’s inge­deeld in acht hoofd­stukken, de aforismen zijn extreem kort en vragen veel studie om vast te stellen wat Panini precies heeft bedoeld. Gram­ma­tica was voor hem een weten­schap die hij bestu­deerde om de gram­ma­tica zelf en onder­wierp die aan een zeer kritisch onder­zoek.

Pansil

[van Sans­krit pañca-śīla van pañca vijf + śīla oefe­ning, gedrag]

De vijf morele voor­schriften die elke boed­dhist, leek en bhikkhu (of bhikshu) belooft in prak­tijk te zullen brengen. Het publie­ke­lijk afleggen van pansil komt neer op het worden van een boed­dhist. Het bestaat uit het zich onthouden van ...

1) kwaad­doen of doden van enig levend ding (pana­ti­pata veramani sikkha­padam sama­diyami);

2) dief­stal of het nemen van dat wat niet is gegeven (adin­na­dana veramani sikkha­padam sama­diyami);

3) immo­reel sensueel plezier (kamesu michch­ha­chara veramani sikkha­padam sama­diyami);

4) vals­spreken of liegen (musa­vada veramani sikkha­padam sama­diyami) en

5) (alcohol-?)vergif­ti­ging met het doel het denken te bene­velen en te verzwakken (sura-meraya-majja-pamada-tthana veramani sikkha­padam sama­diyami).

Pans­ophia

(Hindi) Kaṅgālīn

Heksen. Zij die toverij of doden­be­zwe­ring in prak­tijk brengen en die worden gevreesd door de bevol­king vanwege de gevolgen die kunnen worden bereikt wanneer zij er bedreven in zijn.

Panspermie

Ook Panspermy [van Grieks pan alles + sperma zaad]

De theorie dat de zoge­naamde spon­tane voort­bren­ging van leven te danken is aan de alomaan­we­zig­heid van levens­vat­bare kiemen. In de theo­sofie staat panspermie voor de leer dat elk atoom van de stof­fe­lijke wereld in essentie een levensatoom is, een enti­teit die vrije onbe­grensde krachten van ontwik­ke­ling of evolu­ti­o­naire ontplooiing bezit, iedere indi­vi­duele enti­teit over­een­kom­stig zijn eigen inner­lijke kenmerken of svabhāva.

Zie ook Spon­tane voort­bren­ging

Pantakel

Ook Pentakel

Een amulet, talisman of een geome­trisch figuur dat daar­voor wordt gebruikt. Er bestaat nogal wat verwar­ring voor wat betreft de aflei­ding van dit woord, maar het lijkt zeer aanne­me­lijk dat het via het Itali­aans en Frans van de wortel pend- ‘hangen’ komt en zou dan een hangertje of een bedeltje kunnen bete­kenen dat aan de hals hangt. Vanwege het feit dat één vorm van de pentakel het penta­gram of de ster-pentagon is, werd het woord verbonden met het Griekse pente (vijf). Het woord wordt echter in De geheime leer vooral gebruikt om te wijzen naar het penta­gram of pentalpha*. Het zegel van Salomo is een ander penta­gram, maar er zijn nog vele andere penta­grammen waar­onder de zegels van de zeven planeten.

Zie ook Penta­gram, Pentalpha

*OV: Volgens andere bronnen kan een pentalpha ook een puzzel zijn waarbij het de bedoe­ling is dat er negen stenen op de tien snij­punten van een penta­gram worden gelegd. Hier zijn ook regels aan verbonden. Deze puzzel zou in Mexico, waar die de estrella mágica wordt genoemd, worden gebruikt om het zelf­ver­trouwen te laten groeien.

Pantheïsme

[van Grieks pan alle + theos god]

Volgens Plato is theos afge­leid van theein (bewegen), vandaar dat pantheïsme kan worden omschreven als het geloof in een alles bewe­gend of overal levend beginsel. Het is de leer dat de worte­les­sentie van het heelal een god is die buiten ons ligt, dat die god alles door­dringt en ook de onder­laag, het inner­lijkste van alle wezens en dingen is — elk atoom, zon, heelal, mens, god. Theo­so­fisch pantheïsme sluit echter het idee uit dat een god los of apart staat van het heelal en terwijl monotheïsme en polytheïsme ook worden ontkend omdat deze twee worden gezien als geloofs­rich­tingen die elkaar uitsluiten, ziet de theo­sofie beide als geloven die elkaar aanvullen, maar ook als gedeel­te­lijke verkla­ringen van waar­heid. Alles dat is, is een mani­fes­tatie, in één of andere mate, van de alles door­drin­gende, godde­lijke essentie.

Pantheïsme is volgens zijn oorspron­ke­lijke bete­kenis de basis en oorzaak van evolutie waar­door de inner­lijke god, de mona­di­sche essentie, of de massa’s van monaden zich in toene­mende mate ontwik­kelen van lagere naar hogere mani­fes­ta­ties, omdat uitein­de­lijk dezelfde essentie het hart van ieder vormt.

Pantheon

(Grieks) Een tempel die is gewijd aan alle goden. Ook figuur­lijk, het geheel van goden.

Panthera

Ook Pandira

Volgens het apocriefe joodse geschrift de Sepher Tole­doth Yeshua‘ (een boek dat de stam­boom van Jezus behan­delt) was Jezus de zoon van Joseph Panthera, die volgens de over­le­ve­ring een Romeinse soldaat zou zijn geweest, en Maria. Vandaar dat hij bekend was als Ben Panthera (zoon van Panthera).

Pantho­morphos

[van Grieks panto alle + morphe vormen]

Alle vormen bevat­tend en daarom mystiek gezien de gehele gema­ni­fes­teerde natuur, inclu­sief alle wezens, voor­werpen en vormen.